Adel, tuinders en slopers: Achter de hoven heeft een rijke historie, die al begon in de 16de eeuw. Een longread.
De hoven van Achter de Hoven
Op de oudste kaart van Leeuwarden uit 1562 prijkt 'ie al: een onverharde weg die een rare knik maakt, net buiten de stad: het weggetje Achter de Hoven. De hoven, net onder Leeuwarden, is dan een groen gebied. Er zijn tuinderijen, boerderijen en enkele states waar voorname families zich hebben gevestigd.
Al in die tijd duiken op kaarten allerlei moestuinen en gardenierslanden op langs het riviertje de Potmarge. Het zijn warmoezerijen, een begrip uit de middeleeuwen: plekken aan de rand van de stad waar groenten werden verbouwd en verkocht. De tuinbouwgebieden aan de Potmarge voorzagen de stedelingen van fruit en groente, dat handig over het water naar de stad wordt vervoerd. Vanaf de Potmarge gezien ligt de weg dan ook 'Achter de hoven'.
De tuinen van prinses Maria Louise
Die lommerijke tuinen trekken ook de adel aan, die er tuinhuizen, priëlen en theekoepels neerzetten en er hun zomers gaan doorbrengen. In 1711 besluit ook prinses Maria Louise van Hessen Kassel (ook wel Marijke Meu genoemd), de jonge weduwe van de net overleden stadhouder, er een buitenhuis te vestigen - op de plek waar je nu Comenius vindt. Rondom haar 'Mariënburg' verschijnt een prachtig tuinencomplex, smaakvol aangelegd volgens de laatste Franse mode: met strakke lanen, perken met bloemen en groenten en zichtassen.
Johann Hermann Knoop: de dronken tuinman
Uit haar geboorteland Duitsland laat Maria Louise een bijzondere tuinman overkomen om voor de aanleg en het onderhoud te zorgen: Johann Hermann Knoop. Hij is een uitstekend hovenier met een speciaal talent voor exotische fruitbomen, maar hij kijkt ook iets te graag diep in het glaasje. In 1748 wordt hij ontslagen wegens drankmisbruik. Voortaan verdient hij zijn geld met beroemd geworden boeken over tuinaanleg, vruchtbomen, appels en peren. Je ziet zijn tekeningen op de gevel van Medisch Centrum Buitenhove, aan de J.H. Knoopstraat.
Mariënburg en de Vegelins
Maria Louise sterft in 1765. Haar Mariënburg komt in handen van andere adel en haar hoven worden langzamerhand overgenomen door kleine tuinders en gaardeniers. In 1838 komt het inmiddels verwaarloosde Mariënburg in handen van de adellijke familie Vegilin van Claerbergen. Zij vervangen het door een villa, bouwen er een Zwitsers chalet bij en stichten een armenhofje, 'Fribourg', dat ernaast verrijst. Helaas is er niets meer van over. In de villa werd in de 20ste eeuw een kweekschool gevestigd en in de jaren '50 gesloopt. Fribourg volgde begin jaren '80. De oude gevelstenen werden in de wand van de sporthal van het huidige Comenius gemetseld.
Eind 19de eeuw: een nieuwe wijk ontstaat
Ondertussen barst de stad uit z'n voegen. Eind 19de eeuw groeit de bevolking snel en rondom de stadsgracht schieten nieuwe wijken uit de grond. Zo ook Achter de Hoven, al snijdt vanaf 1866 een gloednieuw spoor tussen Leeuwarden en Groningen het gebied af van de stad. Stadsuitbreiding is echter nog geen zaak van de gemeente, maar vooral van particulier initiatief. Handige speculanten, aannemers en timmerlieden kopen stukken land op, leggen krappe straten aan en zetten er vervolgens zoveel mogelijk woningen op die ze vervolgens verkopen of verhuren. Hendrik Cornelis de Walle en Cornelis IJsbrandy spannen de kroon. Tussen 1905 en 1910 persen ze, i.s.m. allerlei timmerlieden en bouwers, 220 woningen op 2 hectare: de Vegelin(dwars)straten zijn geboren. De inspectie voor de volksgezondheid heeft er meteen al zijn bedenkingen bij: zulke krappe woningen leveren onhygiënische woonomstandigheden op.
Maar de ontwikkelingen zijn niet te stoppen en in de decennia erna wordt er een veelzijdige wijk uit de grond gestampt. De gemeente besluit de straten te vernoemen naar adellijke kopstukken die in Friesland een rol speelden bij de totstandkoming van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813, zoals Gerrit Ferdinand baron van Asbeck, Willem Hendrik baron van Heemstra en Johannes Galenus baron van Sytzama en Johan Gijsbert Verstolk van Soelen, baron de l’ Empire. Sjieke namen voor een gemengde wijk waar arbeiders, burgers en middenstand gebroederlijk moeten mengen.
Het Rode Dorp
Een bijzonder buurtje in Achter de Hoven is het Rode Dorp: het meest noordoostelijke deel van de wijk. Kort na de bouw in de jaren '20 krijgt het al snel de bijnaam 'het rode dorp', omdat de huizen oorspronkelijk allemaal zijn voorzien van rode dakpannen (die inmiddels grotendeels zijn vervangen door zwarte).
Het wijkje weet aan de sloopwoede van de jaren '70 te ontkomen. Waar de gemeente na de oorlog 'verouderde' huizen liever sloopt, knapt verhuurder Patrimonium in 1971 juist de straten en woningen van het Rode Dorp op. Inmiddels is de wijk grotendeels in handen van een VVE die de buitenkant van de huizen piekfijn onderhoudt.
De sloop van de Vegelinbuurt
Maar zoals de inspectie in 1905 al vreesde is het niet fijn wonen in het dichtbebouwde, meest westelijke buurtje: de Vegelinbuurt. Gedurende de 20ste eeuw gaat het wijkje zienderogen achteruit. De slechte staat van de krappe huizen, onwelwillende pandjesbazen met veel kamerverhuur, stagnerende planvorming van de gemeente en een alom gebrek aan geld leiden ertoe dat men in de jaren '90 zelfs spreekt van de 'Vrijstaat Vegelin': een vervallen, beruchte buurt en een van de dichtsbevolkte bovendien. Na een jarenlange strijd besluit de gemeente uiteindelijk vrijwel alles plat te gooien. Begin 21ste eeuw verrijzen gloednieuwe, ruime, energiezuinige koopwoningen. Met nieuwe, vermogender bewoners.
Stadstuin de Potmarge
En ondertussen stroomt nog steeds de Potmarge traag door oneindig laagland, dat steeds weer van uiterlijk verandert. Van een gebied vol stadstuinderijen tot een adellijke buitenplaats, via weer een rumoerig tuindersgebied vol productiekassen en industrie als Atoglas, zijn we nu weer terug bij de Potmarge als een unieke, groene long voor de stad, een lommerrijk gebied waar volop gewandeld en gerecreëerd kan worden. Maar of het zo blijft? De tijd zal het leren.